86 HERMAN HEYERMANS.
tartenden kluchthumor, durft vergelijken met het snobsche en theatrale menschlievendheidsvertoon van Multatuli en het sociale dilettantengeknoey van den preekerigen Van Eeden. Hij klasse-bewuste, haha
schalk,____het Rapier, de degens van Marx, de steek
van Engels,.... hij.... hahaha, ingelijfd bij duffe vaderlandsche letteTmenschen. Hij, die een heel anderen tijd reeds behoort en een heel ander volk!
O nar, zwijg! Wat raakt mij het smalend gegichel van Heyermans. Toch houd ik onverzettelijk vol: deze realist en socialist is een soortgelijk moralist nu en dan als Multatuli en het zwakst juist in tendensbetoog, in de redeneerderij waar alleen het koudverstandelijke inzicht achteraan marcheert. Dan is zijn hartstocht gevoellooze, inzichtelijke drift, berekende scherpzinnigheid en stugge betweterij. Dan is hij grof zelf-misleider die de kunst en het woord lief heeft, doch een dubbele bekoring ondergaat door ze te dienen en er gelijkelijk op te schelden. En deze karakteristieke dubbelzinnigheid brengt verwarring en zelfkwellingen. Hij wil hervormer wezen en hij is meer: kunstenaar. Maar hij acht in grillige buyen en onderschatting der schoonheid het hervormingsschap beteekenisvoller. Dan mengt hij beide dooréén en wordt minder. Wanneer gemoedswarmte zijn maatschappelijke critiek omtrilt en hij stormt los met bijtende ironie of hij sart met sarcasme, dan leeft alles in zijn uitingen. Overrompelt hij zijn menschen met eigen socialistisch-theoretische leerstelligheid dan wurgt hij hun binnenste. Echt daarentegen is zijn afschuw van machte-looze intellectueelen die met een duldeloos air van hooge geestelijke distinctie zich een hachelijk oordeeltoontje aanmatigen over allerlei levensproblemen. Dat acht hij een bijtend-tragisch bijmengsel van be-staansarmoe. Zij vouwen zich op als een teeder boekenleggertje in een jongedamesalbum, ze doen voorspellingen uit de grijze asch van een glimmende