HERMAN HEYERMANS. 85
over ״hol, platzakkig, bourgois-verknuffeld literatoren-kliekje"..... over het voos letterkundige gebla-
geer van malle Kloozen en waanzieke, doode Verwey's enz. Huhu! Verbeeld je een vent,..... de peper prikt hem op het nijdige gezicht____
O, hoe begeer ik het zwijgen van dien sarrenden en bemoeyzuchtigen dwaas. Want alweer, hij heeft eenigs-zins gelijk. Maar ik bid u, reken het slechte, middelmatige, het goede, zeer goede, het meesterlijke en geniale in Heyermans' werk dooréén en er blijft een kunstenaar die leven zal, zoolang er Hollandsche taal kan bestaan.
Woordkunstenaar in engeren zin is hij sléchts in de tweede of derde plaats. Hij wilde er ook geen zijn. Als hij al zijn schakelaars inzet, wordt׳ hij het sóms van zelf. Maar hij schimpte immer op woord- en stijlverzorgers. Hij schold echter met zijn doorwérkte stijlmiddelen en dat juist is een krasse karakteristiek van Heyermans' tegenstrijdig wezen. Hij koestert en vleyt het woord, hij leeft in zijn klank en weerklank. En toch wil hij het beuzelachtig voorstellen. Hij wil het „leven". Ay, dan doet hij als de gans die onder de waggelende stappen den kop inbukt maar onderwijl de oogen waakzaam rond laat gluren. Hoor jelui pennelingen wel... het leven, het léven wil ik, zucht hij kop-gebogen,.... maar hij gluurt verder, loert of men wel merkt hoe schoon hij het zegt! Bij weinige auteurs ziet men de roos zoo vlak op den doorn groeyen. Heyermans is veel meer moralist dan hij zelf zich bewust wordt. Multatuli had soortgelijke zelfmisleidende moraal-derijtjes als hij over schrijvers en kunstenaars uitpakte. En Van Eeden bezit het ook op eene typische vaak zeer hinderlijke wijze,... het mensch-mooie te stellen naast of als een eenheid mèt het schoone in de lamst.
Zie man, snerpt de nar er tusschen, zie Heyermans lachen nu ge zijn rood-revolutionaire, snauwende en bijtende en brandende hevigheid en zijn stouten en