HERMAN HEYERMANS. 78
Dus nu zullen we ter eere van den halfeeuwer de loftrompetten doen schallen, en het kan gebeuren dat uit de Paardenstraat tot ver over de Amstel-sluizen, langs de geweldige entreepoorten van het knuskleine Grand-Theater, het enkele avonduren gaat Hinken als een krijgsrumoer dat slechts verkapt feestgejuich blijkt te zijn.
Stil-plechtig kuchen en hm'hm's zullen de zaal tot stemming en ontroerd luisteren dwingen; speechers zullen de planken betreden wier kuische zolen vóór dien nog nimmer een tooneelvloer raakten en woorden van bewondering en hulde komen neerknetteren als een hagelbui op een glazen koepeldak. De menschen die zuurkool en de menschen die oesters hebben genuttigd zullen ,ondanks standenverschil, door één ontroering gegrepen worden en het geschal der bazuinen zal de harten der edele medeburgers breken. En vóór treedt Herman Heyermans, de man die zoo onverzettelijk tusschen het vliegrad van den tijd, een halve eeuw heeft rond gedraayd zonder duizeligheid en benauwingen, omdat hij niet wilde! Vóór treedt onze eerste tooneelschrijver, onze tweede schetsen-auteur, onze derde romandichter, onze vierde criticus, onze vijfde humorist en de handpalmen zullen zich rood klappen rond zijn welgedane en pastorale verschijning, waarvan de onverzettelijkheid zich zelfs tot in zijn gummihakken openbaart. Want hij staat, staèt als een doorvoedde gladiator die alevel zijn spieren niet tot vet at.
En toch geliefde medeburgers, kan het verkeeren dat daar een nar verschijnt onder het vonkelend feest-gedruisch, die tegen het hulderumoer insputtert en zonderling-onrustige dingen uitkraayt.
Is het niet lichtelijk ridicuul, vraagt hij snerpend, zulk een officieel opsteken en schallen van de loftrompet, wijl het Onzen Lieven Heer behaagde een doodgewoon inktmensch in goede gezondheid, zeshonderd maanden oud te laten worden?