HERMAN HEYERMANS. 77
peins ik weemoediglijk er tusschen,____en tóch volgt
op iederen zachtgouden en edel-schijnenden lentedag.....een duistere Decembernacht. Bedenkt, nobele
mevrouwen en mijnheeren, met uwen rappen geest: wat is tijd, kunst, gevoel, voorstellingsmacht, persoonlijk bestaan?
Abstract en concreet,____voorbijgaande verschijningen, wegzinkend in de oneindige diepte van het eeuwig-veranderlijke en altijd-wisselende. Maar in Mei bloeyt heel de waereld, en onze Herman Heyer-mans verstaat de kunst jong en frisch te blijven en in stoeyende opgeruimdheid altijd onder de Mei-zon te loopen. Hij laat op een andere wijze als Jozua, maar toch zéér kunstiglijk, Helios aan het brandende firmament stil staan, opdat een iegenlijk zich kan verwarmen, al sneeuwt, hagelt en stormt het rondom. Het geschiedt met zijn wonderbaarlijke onverzettelijkheid, die men 's morgens soms geneigd is stijfkoppigheid, 's middags waanwijsheid en ergerlijke zelfingenomenheid te noemen, maar 's avonds, strak en stram bestaart als een brokgloeyende levensenergie, onoverrompelbaar, onoverwinnelijk, en gulhartig doopt met den naam van geniale volharding.
Voor zulk een onverzettelijk werker, — toch telkens zichzelf tegensprekend en bijna geheel levend naar plotselinge ingevingen die elkaar om het kwartier uitmoorden, — treden wij nu saam, dringen we de koppen bijéén, om hem te huldigen en te gedenken.
Ay, welk een zoet gebeuren.
O zekerlijk, deze man, die den geur van prikkelende mosterdsaus bemint, heeft ook onkruyd in zijn hofje. Wie heeft het niet? Zelfs ons aller aartsvader Abraham was niet geheel zuiver op de graat. En sedert de vermaledijde paradijsslang voortschuifelde rond de kronkelende punt van haar nog vermaledijderen staart, is geen enkel menschelijk schepsel meer zonder onkruyd in zijn hof, op aard' verschenen.