73 DE ZONDE IN HET DEFTIGE DORP.
— Dina moet haar beschuldiging waarmaken. Je begrijpt, dat ik, na al haar bedrog, nu allerminst reden heb, haar hierin maar dadelijk te vertrouwen.
— Uch, Mefrouw....
Weer zuchtte de vrouw. Haar toon was die van in-smart-berusten.
— De zaak is ongeloofelijk. Mijn stiefzoon heeft zicb nooit misdragen.
״Mijn dochter ook niet," dacht vrouw Van Rooien, doch ze zei:
— Uch, Mefrouw, hoe ken Mefrouw denke!.... Sou Dien soó ie's kenne liege.
Ze waagde het, eenige vertrouwelijkheid door haar stem te doen klinken.
Op dit oogenblik ging, zonder dat er was geklopt, de deur open.... Dominee stapte langs haar heen.
— Goedenavond vrouw Van Rooien, zei hij.
De stem klonk gesmoord, doch volstrekt niet onvriendelijk. Vrouw Van Rooien vond, dat Dominee juist van pas kwam.
— Vrouw Van Rooien houdt vol, dat Herman zich met haar dochter zou hebben vergeten.
Met deze woorden voerde Mevrouw Dominee dadelijk in het gesprek in.
— Uch-gu's, Mefrouw, volhouden is toch het woord nie'. Mefrouw wenscht, dat ik alles sal segge, Domenee. Mefrouw had gewild, da' me froeger soue hebbe gesproke----"
Een merkwaardige figuur is nog Berkie, het artiestentype, door De Meester's spot gegeeseld. Ook de dichter Kleestra, misschien wel als tegenstelling bedoeld van Berkie, werd sober en karakteristiek gegeven. Zijn verschijnen in de soos, is met vlijmenden humor en spitsigheid geschetst. Een buitengewoon goed gelukt tafreel lijkt het dertigste hoofdstuk. Hier is de satyre van De Meester zóó vlijmend, dat ge vreest voor de felheid der uitwerking. Zondag's ging door het dorp de mare dat dominee Wedelaar er over had gepreekt. Het werd in de huizen der trouwste volgelingen meegedeeld; het werd besproken in de equipages, welke wegreden van de kerk naar de buitens. OveTal werd gesproken over, gezinspeeld op dat in de ochtendpreek. Hoorderessen hadden gesnikt; de vrouw van dominee Wedelaar had doodsbleek in de kerk gezeten, maar een zakdoek had ze niet gebruikt.