79 DE ZONDE IN HET DEFTIGE DORP.
met De Meester zélf. Toch is deze figuur later, door een zeer onverhoede objectiveering tegenover üeo, den zoon van Dominee Wedelaar, van geheel éigen geest en vleesch geworden. Zeer bizonder is het verleidde meisje, Dina van Rooien, gegeven. Alweer achter haar onderworpenheid een lijden, die diepe tragiek, dat schrijnend en schreyend weemoedsgevoel van zulk een slachtoffer. De kracht waarmee De Meester deze tragische ontroering in ons opwekt, vindt zijn natuurlijke erkenning in onze felle verontwaardiging. Als ooit de spreuk van den Zaligmaker door femelend geklets en gewauwel van menschen uit z.g. hoogeren stand tot een walgelijke parodie is gemaakt, dan wel hiér, in dien kring van ópvangers der geestelijke en christelijke beschaving. Het theologantje. Herman Wedelaar, het smoezelige zoontje van den dominee, wien in zijn physieke schamelheid het toch nog gelukt is de mooie Dina ongelukkig te maken, toont niet de geringste menschelijke meevoeling met zijn slachtoffer. Er wordt gezalfd en gelamenteerd van zonden die beleden moesten worden. Maar dit onmenschelijke stakkertje komt geen zier verder met zijn zalvende phrasen en fratsen.
Ook dominee Wedelaar, die gebroken lijkt onder het leed en de schande welke zijn jongen hem aandoet, zalft en lijmt de vroomheid en de zondebetuigenissen eruit. Zijn adelijke vrouw, tweede vrouw, stiefmoeder van het theologantje, is in haar houding tegenover het verleidde meisje en dier moeder, van een weerzinwekkende koelhartigheid en trots. Ge voelt de verontwaardiging in u ópgillen. Terwijl ze in haar eigen zelfgenoegzaamheid en getrouwde-vrouwentoestand het bijbelsche voorschrift der vruchtbaarheid niet vergeet, maar met fijne smakjes deze, in den gewet-tigden staat des levens geniet, is haar woede op en afkeer van het gevallen schepsel dat zóndigde door overrompelende opdringerigheid van den stiefzoon.