64 TRAGI-KOMEDIE.
zou willen, hij, op een bepaald moment in zijn boek den menschen, den typen, den gebeurtenissen zoo een draay zou kunnen geven dat ge schaterend het boek dicht zoudt klappen met den uitroep: allemachtig wat een grappenmaker! Maar dat moment van humo-ristiek dreigt slechts even, en dan zakt de ernsttoon weer, ziet ge geen lach meer in de trony van den schepper dezer levenslotgevallen. Ook dit boek heeft een zonderling gegeven; een gegeven geheel buiten de lijn der waargenomen realiteit vallend, en toch niet romantisch, niet naturalistisch. Het lijkt soms of B. v. D. zóekt naar curiositeitjes in het leven, heel vreemde canard-achtige gemengde berichtjes met een eersten Aprildag-schijn als achtergrond. En dat hij op buit loerend zoo een keer in het jaar zegt: halt, dat is spekje voor mijn bekje. Zoo ook nu.
Een jong, vurig-levend, wilssterk meisje huwt in Indië met een ambtenaar van veel geest. Hij wordt ziek, moet voor herstel naar Holland. Hun echt is gelukkig, d. w. z. ze hebben elkaar heel lief, maar er dreigt een stil verdriet: kinderloosheid. Nora, het vurige vrouwtje, heeft in Holland nog een zus, Truus, in betrekking als gouvernante. Truus doet een misstap, met den heer des huizes. Ze komt in belangwekkende omstandigheden. Met smaad overladen wordt ze door mevrouw — die alles ontdekt had — het huis uitgejaagd. Meneer blijft koest. Nu klopt Truus aan bij haar zus Nora. Ze biecht. Hevige ontsteltenis. Allereerst wordt gepoogd niets te doen uitlekken. Zus wordt uitbesteed, buiten, waar ook het kindje opvoeding zal krijgen.
Nu komt het heroïsch tragisch-komische. Nora krijgt een bevlieging: als zij zelf eens uitstrooide in positie te zijn, en komedie ging spelen tegenover de wereld. Ze zou er den naam van het kind mee redden en zelf een kind op te voeden krijgen, waarnaar ze snakkend verlangt. Haar man wil er, in den beginne,