VERZEN. 53
het lijdelijk wordt afgezongen in éénen door en zonder klem en met een zachte neuriestem, zoo ijl, zoo fijn en zoo doordringend in enkel hooge halen zingend en zuiver, zonder wankelen uitgegaan, een kinderlijk keelgeluid____
Hier is alles de grootste gevoels- en zegztiiverheid. Het is fijn, ijl, doordringend en het zwaardere volgt dadelijk in:
terwijl dat buiten een eerst verschijnen
van lente is en een ander licht
valt van de wolken, maar de lucht
is nog vol koelten en een schrijnen
is er in alles, jong en wrang
nog — danst in dit naar binnen schijnen
en intrek nemen en eerlang
vervullen en de stilte hiervan.
Hier is de lichte tred weg en de cadans verwisseld. Maar welk een pracht van visioenair overplaatsen der waargenomen handeling naar het binnenste en diepste zielsgebeuren, vast aan het leven en vast aan de natuur.
Dit is zoovér van alle rhetorische zegging, dat ge bijna aan het andere uiterste raakt: pure naaktheid van verbeelding en gevoel, zonder eenige bewuste en reeds geblonken hebbende verciering. Deze mensch
is inderdaad harmonisch gelukkig in zijn zien,____
want zijn zien, uiterlijk en innerlijk, is liefde, wijze liefde. De geestelijke werking die deze poëzie moest scheppen ten behoeve van eigen bestaansmogelijkheid en die zij zelve weer liet ondergaan, is zeldzaam zuiver van oorsprong. Deze poëzie is zoo heel iets anders dan die van Gorter, mevr. Holst of Scheltema. Ze is diepzinnig in bezonnenheid. Alles er in werd bezinksel. Ze heeft ook de pijn van het gekrenkte en gewonde leven gezongen. Maar hare zwaarmoedigheid is als