54 VERZEN.
het herfstig ruischen van lenteboomen. Een zonderling natuurmoment. O, er is zooveel gelijkenis tusschen den herfst en de lente, precies als tusschen het afsterven en geboren worden. Van het genot der zoete weemoedigheid zingen ook deze verzen. Maar leerde Shelley niet, dat door een onbegrijpelijke gebrekkigheid der menschelijke natuur de pijn van het lagere vaak in ons wezen opwekt de hoogste genietingen? Hij kende het genot der smart of de ontzaggelijke schoonheid die er voor ons menschen leeft in de tragiek en in de tragische verbeelding.
Ook deze zijn er in de verzen van Leopold ruimschoots. Lees zijn Christus-gedichten.
Stammen vragen naar een vreemd ding steektakken in wringverwildering in een akelig scherp afpijnen op dingen die dood verloren schijnen; een alpogen van dat strakke winterwoud wringend op in een sterk vragen stout, in een niet weten en al de boomen waren in warre verschrikking gekomen.
Deze inzet voorspelt de schoone somberheid der verbeelding die in de ontroering is. En wilt ge den zielstoon van die pijn weer hooren, luister:
In de stilte waarin wij zijn, de vertrouwelijke
die behoort aan ons toe, ons beiden, in beschouwelijke
troostoverdenking, daarin ga ik nu tot u komen
ik, die ben door een donker, sidderend verdriet ingenomen;
een donker verdriet, zoo dringend, dat ik het als mijn eigen wezen gevoelen moet, zoo wil ik mij dan over u neigen
en ben als een groote avond over u met moede zegening eene, die smartenszat en zonder bewegen hing
een sombere zomernacht, verwijlend in peinzenstoeven; en ijdel vallen weg de woorden, die mijn mond wil beproeven.