VERZEN. 45
in afgetelde versvoeten, in gebonden of ongebonden
stijl____of dwars er tegenin, schijnbaar rhythme en
metrum verstorend, als de ziel onder de taal slechts leeft, d&n is hij dichter, dichter in den Absoluten zin. De verhevenheid in haar hoogste wezen, de innigheid, teederheid, gloed en menschelijkheid kunnen even zuiver leven in het proza als in de poëzie. De heerlijke vormen hebben wij slechts lief in het wezen. Zoo hebben wij rhythmiek en strophenbouw alléén lief in het wezen der menschelijkheid. Iedere schoon-gegeven menschelijkheid heeft haar eigen rhythmisch leven, maakt haar tot een geheel eigen gedicht.
Wij voelen veel voor den grooten zanger ,die de fluweelen zoelten der teedre taal en al de geheimen der dichtvormen kent. En als hij plotseling den jambe laat vallen voor den zwevenden gang van den tro-chaeus, omdat hij met de klank- en toonbeweging van den — — méér kan uitdrukken van een bepaalde stemming, dan waardeeren we dit als een middel tot verdieping der schoonheid. Maar als een ander zijn anapest, geheel naar zijn persoonlijke ontroering wil mengen met een jambe, liét hem, .... ook hij zal nu zijn eigene schoonheid scheppen, ook in zijn vrije rhythmus, in het afwisselende zijn maatgevoel en behoefte aan metrum uitdrukken. Nu zal ik de vele prachtige maar geheel eigene verzen van Leopold behandelen in verband met het wezen van het rijm.
In mijn vorig betoog noemde ik Shelley heel vluchtig. Ik wees op de dwaling en het zotte misverstand, wezenlijke onderscheiding te maken tusschen hoogere prozaschrijvers en dichters, en op het feit dat ten slotte ieder oorspronkelijk poëet zijn eigen versificatie zal scheppen, overeenkomstig den bouw van zijn werk. En nu heb ik juist den allergrootsten dichter van den nieuweren tijd tot bondgenoot. Shelley schrijft immers in zijn prachtige studie A Defense of Poetry: ״The distinction between poets and prose writers is a vulgar