40 VERZEN.
dan die van Boutens of Kloos. Er zijn in het werk, het prozawerk van Van Deyssel énkele gedeelten die zich tot de hoogste uiting heffen waartoe ooit dichtkunst kan naderen. En Jac van Looy schrijft in zijn proza soms geheele gedichten, zooals andersom Gorter in zijn gedichten gansche brokken proza inlascht. Men zou zelfs met een ironisch lachje mogen beweren dat Gorter nooit béter prozaschrijver lijkt dan wanneer hij poëzie geeft.
Een prozaschrijver is in zijn proza, precies als een dichtkunstenaar in zijn poëzie, alleen groot, door het geheel eigene, gebondene van zijn stijl. En het scheppen van het proza als eigene woordkunst, waarin ieder woord spheer, kleur, klank, leven en innerlijke beweging heeft, zal blijken een even groote kunst te zijn als de poëzie.
Men voelt het wezens-verschil dezer kunstuitingen altijd alléén in den vorm. Natuurlijk is een enkel vormverschil niet bestaanbaar en lijkt er ook verschil in diepsten aard, omdat er verschil in vorm bestaat. Ik zeg met nèdruk ״lijkt" er ook verschil in dieperen aard, omdat de meeste menschen „anderen" vorm verwarren met een „verschil" in wezen.
Een zeer bijzonder bewijsmateriaal voor het ver-schijnings- en vorm-verschil van proza en poëzie leveren juist de verzen van J. H. l^eopold. Er is een eigenaardige overgang van het gerhythmeerde proza naar de poëzie, en een cadans die toch geheel de maat-beweging van het vers volgt. Een z.g. vrij rhythme, dat toch geheel de vaste deining behoudt en het kleur-tintelend bewegen van het gebondene woord.
Neem dit voorbeeld:
Dit wilde ik U gegeven weten,
wat ik gemaakt heb deze dagen
van zorgen voor anderen en omgedragen
in mij, waaraan ik heb bezeten
een vreugd vooraf, een blijde plicht