TECHNISCHE PROBLEMEN. 34
en van hunne pedante, ontroeringlooze theorie uit, de levende schoonheid der dingen bekeken, geordend en in grondregelen vastgelegd, zich angstiglijk tegen de officieele inzichten aanklemmend. Daartusschen moest nu eens een woordkunstenaar treden, die zich bewust was van zijn dubbele taak: hij moet zélf woordkunstenaar zijn en docent. Hij moet onderwijzen en tegelijk het onderwezene tot een schoonheid-van-uiting kunnen doen worden. In ons land weet ik voor het moment ei slechts één die het zou kunnen; ik bedoel die het begripsvermogen, de dialectisch ontledende en de wijsgeerige gaven, het prachtig-onderrichtende en tegelijk het scheppende bezit, om de lessen ook tot eigen schoonheidsuiting op te heffen: de criticus M. H. Van Campen. Hij bezit de diepte van geest, het reine geduld, de kuische aandacht en overgave en het doceerend-innige talent er voor noodig. Hij zou de les tot een schoone woordkunst, en de woordkunst tot een schoone les doen worden. — Zijn prachtige studie over mevrouw Holst zou als voorbeeld kunnen dienen en al zijn essay's overigens, wijl daarin de schoone en fijne omschrijvingen van allerlei kunstsoorten en scheppende vermogens wemelen. — Het doet er niet toe of ook hij wel eens of zeer vaak zou mistasten naar anderer oordeel, in persoonlijke waardebepaling van figuren, hoofdzaak blijft dat het technisch materiaal eerst dan met schoonheids-ontroering ontleed zou worden. De geest en het begrip zouden met de conventioneele karakteristiek niet meer over-heerschen. Het zou een handboek worden, waaraan ook de scheppende kunstenaars hun werk ter materiaalontleding met gretige vreugde toevertrouwden.
Toen ik eens in Het Algemeen Handelsblad over zekere figuren uit middeleeuwen, vroeg-renaissance en den gouden Tijd in onze letterkunde schreef; Jacob van Maerlant, Ruusbroeck, Hooft, Gerbrand