TECHNISCHE PROBLEMEN. 33
rend gevoel krijgen, alsof hij voor den gek gehouden is. De novellist Tolstoï geeft bijna alleen stemming zonder eenige ״kleurigheid"; alles tonaliteit. Verder een prachtig-doorwerkte karakterontleding en vaak, een door honderden bijzonderheden heengevlochten handeling. En dadelijk valt ge in de handeling, of zelfs menigmaal gaat het „hoogtepunt" aan de „expositie" vooraf, of wel hij mengt expositie met catastrophe, en de vakkundige aangeduide „peripetie" of z.g. on-verhoedsche omkeer, wordt de „verwikkeling" zelf. En totaal anders, spottend met alle handboekengrondregelen, is de novellistiek van Guy De Maupassant. Daar lijkt de handeling als in een weefsel door-eengetrokken. Zoudt ge uit zijn werk „bouw" van de novelle willen verklaren, ge gooyde al de aangeleerde wijsheid der handboeken omver.
Zoo kunnen alleen de zelf-voortbrengende kunstenaar of slechts enkele, hoog-critisch aangelegde, nauw aan de scheppende werkers verwante geesten u zuiverlijk zeggen wat een parabel, een fabel, een sprook, een allegorie, een ballade, een legende eigenlijk is. — Ik zie weer een glimlach. Wat? Zouden wij nu nóg niet weten wat een idylle, een allegorie, een drama, een epos, een fabel, een sprook is? Met uw welnemen, lieftallige glimlacher en nog lieftalliger glimlachster, ik zou niet zoo dwaas willen wezen, te beweren dat de waereld nog steeds op een kenschetsing van alle deze schoone zaken wacht, tot het een scheppend kunstenaar behaagt eens daarover zijn tong te roeren. Er zijn vele voortreffelijke grondregelen, aanduidingen omschrijvingen en formuleeringen, maar zoo goed als niet in de handboeken. In de handboeken is het dood gezanik, is het conventioneele naschrijverij van een, ééns eeuwen geleden diep-gevoelde karakteristiek, die echter met moderne woordjes tot een morsdood ding werd omgeleuterd. De geleerden, de menschen van het enkele brein, hebben zich op de stof geworpen
3