194 immortellen.
zijn geluk, zijn hart krimpt, zijn ziel stuiptrekt, en toch zingt zijn mond een droeve schoonheid uit. juister:
Zoo ver!
O dat ik uw oogen niet van mij kan wenden
mijn hart klopt en klopt zoo wild, de dag en de avond zijn eindlijk ten ende en 't leven gaat uit en verstilt.
Dat ik nu niet rustig en stille kan zijn
in mijn kamer met 't stralende licht en dat uwe oogen met brandenden schijn fel gloeien maar, voor mijn gezicht.
Dat mijn denken en weten steeds trekt naar ■
die zijt zoo ver____zoo ver....
als in den hemel zwartglanzig, uw gelaat, lichtblinkende, stralende ster.
En door een simpelen overgang moduleert hij naai een geheel ander thema:
Slaaf, kindje, slaap.
״Slaap, kindje, slaap, daarbuiten loopt een schaap", je hartje tegen mijn harte aan,
ik voel het tikken voel het slaan.
״Slaap, kindje, slaap"!
Daar buiten gaan geen menschen meer
de huizenoogen loken neer de straatlichtjes zijn uitgedaan, teven gingen de sterren aan en 'tis zoo stil: alleen de wacht trommelt, het stampend, door den nacht.
Slaap____kindje____slaap.
Je neusje zoo gebogen, fijn dringt zich of 'tin mijn borst wil zqn,
je oortje als een bloem ivoor drong zwarte lokjes door naar voor,
je hooge hoofdje in mijn arm duikt zich, en schut zich, warm.