190 een bonte vlucht.
voelig mensch.... maar zijn dichterij staat niet op de hoogte van zijn broosmenschelijke teerhartigheid. Er is een na-aperij van vormen en beelden, en toch nergens een onmiddellijke diefstal. Zijn navolging ontglipt, verkreukt zich in andere navolgingen en manieren en wordt weer naïevelijk onderbroken door eigen, tot maniertje gemaakte stijl-hebbelijkheidjes. Het wordt zóó doorgehutstpot mengelmoes van toontjes en stemmetjes dat je ze alle herkent en bij toetsing, als toon- en stemgemengd weer loslaat. En het gerecht, o! dóódsimpel, wordt ons met o! dóódsimpel gezicht voortgezet op o! dóódsimpele bordjes, dat je zelf o! simpel je voelt van al die soberigheid. — En toch spring je óp en zeg je: ״Nee, nee.... niet echt deze klankexpressie; niet echt deze beeldvorming;____ rhetorische bijmengsels van dit, van dat____Nergens bijna eenheid
in innerlijk sentiment en rhythme;____nergens de
muziek van de taal, naar binnen verinnigd en verdiept. Een groot vers, als je het gelezen hebt, dompelt
je in een gouden wolk van licht____Na deze Beeldjes
gelezen te hebben, zingt er niets in ons mee. — Het lijkt zoo malsch-van-woord. — Heb je het eenmaal op de tong, dan krummelen de woorden als kruim van een oude broodkorst. Het is stillekens-verwerkte taal, maar zoo stillekens, dat Bonn het zelf aanhoort als een dichterlijk gefluister uit zijn eigen ziel op-murmelend. Maar Speenhoff, Gezelle, Scheltema, Heine, Gorter,____ze staan in den weg!
Bonn! Bonn! ik zie hem niet! Bonn! Bonn! kom naar vóór, wees u-zèlf____ doe niet zoo altijd op één wijze argeloos; doe niet altijd zoo zacht-aardig-sensueel; doe niet altijd op één manier zoo rhetorisch, doe niet zoo.... oorspronkelijk anderen na.
Lees nu eens een gedicht als Hoe giert de wind. — Dat is nu in rhythme, in maatgang, in visie en woord