een bonte vt.ucht. 193
beeldgroepeering en plastisch, klankvermogen. De rijke wisselingen van rhythmische taalvormen en metriek, ontleenen hun diepere gevoelswaarde eerst aan het innerlijke leven van den dichter zélf, die ze schept, toepast en gebruikt; aan de wijze waarop ze uit de dichterlijke ontroering zelve, zijn ontstaan. Rhythme, plastisch klankvermogen, rijmtechniek, op zichzelve, zijn doode dingen, wanneer de ziel van den levend-ontroerden mensch er niet door heen gaat, de eigene, persoonlijke zielsontroering. Een verbijstering overvalt u, als ge bemerkt hoezeer hetjgeestélijk raffinement instaat is, zich al deze technische complicaties van rhythmische en plastische, tot op zekere hoogte zelfs, beeldspraakvormen, eigen te maken, zonder de geringste innerlijke persoonlijkheid. Ik heb dit juist een jaar geleden in één mijner critieken naar aanleiding van een Haagsch ״dichter", met bewijzen toegelicht. Onder het allergrootste aantal der jongste dichters, is deze innerlijke persoonlijkheid geheel-en-al-zoek. Er bestaat alleen een soms overbluffend rijmtechnisch vermogen, een buitengewoon handig woordjong-leeren, een rhythmegebruik van taalvormen en een plastiek die doelloes verzwemmen in een groote allure, een kunstvaardigheid zonder ruggemerg, zonder innerlijke stutsels. Het is eenvoudig bespottelijk hoe koud-kundig en met schijn van bewogenheid, schijn van felle ontroering, schijn van hevigheid en aangedaanheid, de groote voorbeelden worden nagemaakt. Niet alleen in de vers-, ook in roman- en tooneelschrijfkunst. Innerlijk onontroerd, berekend, soms alleen doortrild van een physieke gevoelswarmte, bestelen zij de oorspronkelijke voorgangers bewust en onbewust. Ze buiten op schaamtelooze en ordinair-hartstochtelijke wijze alle stijlvormen der meesters uit, en volgen deze soms nè. tot in hun fouten.
Bij den dichter Bonn doet zich echter een eigenaardige omstandigheid voor. Deze man is absoluut niet