opstellen. 173
schelijk wezen te naderen, zonder afscheiding en ver-ziekelijking van z g. ״bizondere" vermogens. En is het nu zoo vreemd dat Van Campen's werk mij dien Franciscus van Assisi oproept uit het duister der middeneeuwen?
Gevoelsverwantschap met alle levenstijdperken en personen zal eeuwig blijven. Ik wil van het heiligheidsleven des heeren Van Campen niets zeggen, wijl ik er niets van weet. Misschien is hij zoover van het Fran-ciscusleven verwijderd als een oorwurm van den Mont-Blanc-top. Ik heb het alleen over zijn arbeid. Daarin speur ik naar zijn vaste, geestelijke, diepere natuur, en dan voél ,zie ik hem als een zeer vroom-ontroerd man, wiens diepere wezen en al zijn levensstaten voor oningewijden omsluierd blijven. Hij heeft juist een soort van deze menschelijk-mystieke innigheid die ik zoo zeer liefheb in den middeneeuwer Franciscus, en hij bergt vrome geheimen van heel rustig maar zeer hoog peinsleven in zijn ziel, welke slechts in het halfdonkere groeyen van bezonken kleuren, kunnen gekeurd en doorvoeld worden. Van Campen is een warme, diepe, zingende natuur. Hij heeft wel soms de macht tot taalorchestratie, maar wezenlijker en schooner nog de macht tot melodiek en lyrisch-gedachten-wevende modulatie. — Zoo zilverklaar als de enkele blanke toonfiguur van een fluit, nÈt onverwachte stomming van héél een orkest, plots trillend in het fluweel der stilte vallen kan, zoo zingt hij ook strophen uit, tusschen een dreigend gerucht van zware woordklanken. En daarin werd altijd het kostbaarste, het innigste stijlbestanddeel van zijn vrome natuur meegegeven. Er is een liefde in zijn zieningen, een streeling der woorden, een koestering van lieve dingen met klank- en zielsgeluid, zooals maar weinig schrijvers geven kunnen. — En door alles heen de menschelijke stemmingsbetasting, die mystieke diepte, dat willen indringen tot op den duisteren of lichtenden grond aller