168 willem bilderdijk.
een alles wegknagende, martelende subjectiviteit. Alles wordt verzwolgen in zijn persoonlijken baat of persoonlijke liefde. Hij mist ook volkómen de zielsgesteldheid van het ware genie dat los is van alle partijen of dogmatische groepen, dat geen andere levensbeschouwing bezit dan die zijner kunst-menschelijk-heid. Het universeele genie schuwt divagatiën als een geestelijken mist, waarin de gestalten van zijn scheppingen zouden verschimmen en verzinken. En Bilder-dijk was juist heel sterk in dogmatische divagaties. Dat juist kenmerkt de soort van zijn grootheid. Maar zijn geheel wezen blijft toch van een vreemd-vol-groeyde tronkachtige geweldigheid, een waereld in brand, een waereld van woeste, soms ontzettende, vlammende heerschersgedachten. Zijn Napoleon-heroïek is wel heroïek op papier, maar men voelt er toch dadelijk den lévenden man achter, men hoort het longengehijg, men ziét de oogen lichten. En ondanks Busken Huet's spot met Bilderdijks verwondingsavontuurtje, voélt men dat Bilderdijk zooveel maal geweldiger dan de cynieke en cerebrale, de koud-vernuftige en koel-ontroeringlooze Huet in opwinding en verrukking kon geraken voor de dingen die hém als heroïsche verschijningen voorbij den geest trokken. En mij lijkt de vervoering van Bilderdijk dikwijls veel echter en dieper uit de ziel ontwellend, dan bij Multatuli b.v. in zijn akelig literair effectslot van den Max Havelaar, — hoezeer het ideeënleven en de soort ontroeringen van Multatuli mij veel nader staan dan de Bilderdijksche verrukkingen in zijn psychische vertakkingen.
Als we de duffe rederijkerij en de conventioneel-classieke beeldspraakvorming uit zijn verzen los-schakelen, dan eerst ziet men Bilderdijk goed. Zijn orgiastische klankvervoeringen kolken zijn gevoel in een onpeilbaar gewirwar van stroomen en tegenstroo-