willem bilderdijk. !6 7
Het Gideons-instinkt ligt nu zelf verbrijzeld in zijn driften. De objectieve schoonheid eischte van ons een volkomen beheersching, een manbaarmaking van iedere, diepe meening. Die objectieve schoonheidskijk misten we in den strijd. Nu voelen wij de rust in de waardeering als een werking van de hoogste zielsvermogens. De Girondijnsche zangen kunnen stem-echo's wekken als gigantenkoren terugdaverend in ons leven; het strijdgeluid, het gejoel en geraas heeft een dronken-makende, een zwelgende en bedwelmende bekoring, maar onze oogen staan doorloopen van bloed. De haat, de hoon, de verachting, als bandelooze passiën steigeren uit, maar wanneer de bezinning niet volgt zonder verzwakking van den hartstocht, dan vertrappen wij onze eigen idealen en schoonheidsbegeeren, dan bruist onze jonge levensdrang zich dood in één dag, dan ligt in de wilde en woeste uitlaaying van onze diepste zielevreugd en zielesmart verpletterd, wat wij juist wilden opstuwen naar de hoogste golftoppen van het schoone leven.
O! om niets is er spijt in ons. Want wat bracht ons in zóó uitschuimende en hevige werking? Welke geheime krachten van het leven doorhuiverden ons zóó, dat we naar niets anders konden zien dan naar het allerhoogste schoon, door enkelen slechts te bereiken?
In ons was niet alleen een woeste hoogmoed van den trotschen geest. Want hoevele malen dreef er niet een donkere smart over onze oogen als we beseften weer en wéér niet voor een kunst, een uiting gebracht te zijn, die ons gaf de verrukking van dat groote, dat onnoembare, dat heerlijke, waarnaar wij allen hunkerden, smachtten. Hoevele malen snikte en weende de teleurstelling zich niet in ons uit, stelpeloos; hoevele malen teisterde en striemde de hoogheid van onze verlangens de eigen ziel niet ten bloede ? En hoeveel keer voelden wij niet het diepste meelijden met al die dichtende, schrijvende en zingende drommen, die mèt ons mee-