156 .evens״! sombere
Plaats voor het woord ״schilderen" schrijven en ge ziet het stijlgemartel van Booleman vóór u. Opmerkelijk, dat de stijl waarin de onmacht beschreven is zelf zoo treffend onmachtig werd. B.v. die zin er uit: „wat zag ie altijd veel meer in de natuur, wat voelde hij haar steeds heviger aan dan hij bij machte was haar te beelden."
Hoe vaal, hoe krachteloos, hoe diep duikt hier iedere emotie weg onder het besef van beeldende onmacht. Maar toch weer, lees Gezegevierd door. Ge wordt ondanks slapte en zwakte, gepruts van stijl en taal, geboeyd door een innigheid en een teederheid, zelfs zonderling-fijn door de slechtste stijldeelen heenschemerend.
Dat wijst op iets. Wat innig-gevoelig toch dit soms gedrochtelijk-verminkte verhaalwerk, wat smartelijk-van-verlangen om iets te willen bereiken! Dén naïef, dén grof, plomp en bijna boertig van mislukking; dén
duf en saai-conventioneel..... toch weer gekoesterd
door iets liefs, iets zachtzinnigs, iets droomerigs en kinderlijks. Een wonderlijke warboel van gewaarwordingen, onrijpe taaibranie, opschepperige lyriekwoe-linkjes en zachte, mijmerende innigheid. Dikwijls een val naar zéér leelijke afgekeken stijltrucjes en woordfoefjes en dan plots weer een zoo duidelijke nabootsing van het echte, het groote, dat je een snik in de keel voelt.
Er leeft in Angst-nacht, Aletrino en Everts dooreen; in het andere werk Van Deyssel en Querido, Heijermansen Van Campen, maar missend de fijne, intieme toetsen vooral van Van Campen's tonigdiep palet. Het is alles nog zoo rauw, zoo hard, zoo vlak, zoo weinig gebroken van kleur in de andere schetsen. De man met het koper werd zeer oppervlakkig van verhaalmotief en doorwerking. En toch telkens, telkens voelt men den zeer ge-voeligen mensch uit ieder schetsje en vooral den ge-voeligen kijker en teedere droomnatuur.