132 in dë schaduw.
Carry van Bruggen heeft ongetwijfeld een mooi talent. Haar stijl, haar taaltechniek zal echter véél persoonlijker moeten worden. Ze schrijft nu nog te veel onder invloed van groote voorbeelden. Dan moet het haastige, slordige, en vluchtige-journalistiek snel-maar -raak schrijven gansch en al uit haar proza verdwijnen, wil haar werk diepte behouden, diepte en licht. Zij toch zeker beaamt de uitspraak, dat met lagere stijlbegrippen geen schoonheidsontroering gewekt kan worden, al is er nog zooveel diep gevoel voor tragiek, psychologie, verhaalgang en aanleg voor descriptie.
Het rhythme van verhaalstijl is soms nog te zeer ontbrekend. Den volzinklank, den zangtoon van het beeldende woord, men ervaart het uit haar eigen werk, ze voelt er ruim de schoonheid van. Waarom brengt ze zooveel elementen van lagere stijlbegrippen dan in werking, die niet veel met de werkelijke schoonheidsontroering uitstaande hebben ?
Omdat ze te vlug concipieert, veel te haastig werkt, te snel en te improvisatorisch knoeyt. Als ze zich verdiept, concentreert, naar evenredigheid in verhaalgang, naar rhythmische schakeeringen in stijl en plastiek streeft, zooals zij mèt haar fjne gevoeligheid voor taalklank en periodenbouw dit allicht vermag, dan zal Carry van Bruggen een schrijfster van groote beteekenis kunnen worden.