in de schaduw. 129
schaamd, en de oogjes neer, in hoog-overbloosde gezichtjes, bebeten ze zich om niet luid-uit te schreien, de bevende mondjes".
Zie, dat lijkt méér dan alleen moreele ontroering, die zich niet tot een soort schoonheidsontroering (in dit geval het diep-tragische van die twee, in spel en vreugd de uitgeschoten Joden-zusjes) heeft kunnen omwerken. Hier is Carry van Bruggen zoo gelukkig geweest dat ze het smaadsentiment gebeeld heeft, zonder over den smaad zélf, min of meer gevoelige, maar betoogerige en improviseerende zinnetjes te zetten, waarin de tragiek der ontroering niet opgelost wordt.
Ook Sabbath-vreugde werd al beter van stemmings-weergeving. Het kon allemaal nog wel veel geconcentreerder, veel saamgedrongener en dieper van uiting. Maar de zielsbewogenheid is toch in bijna iederen regel te voelen. Allerzonderlingste en mislukt-opper-vlakkige zegseltjes (d. w. z. niet mislukt in het oppervlakkige, maar in het zéggen) komen ook in dit schetsje voor. En soms is ook de karakteristiek te veel het uit-wendig-genotvolle der sabbathvreugde inschakelend, maar daartegenover staat een soms buitengewoon fijn en innig stemming-voelen juist van joodsche genoegens en verrukkelijkheden, bijzonderlijk voor een kinderziel. Heel aardig werd beschreven de stilte, door vader, telkens induttende over de Vrijdagavond-tafel, verlangd, door moeder geëerbiedigd, in contrast met de kinderen die spelen en stoeyen willen, luid en juichend. En juist wijl het stoeyen hen verboden wordt, gaan ze stilletjes saamzweren tégen het verbod, onder tafel, begint een neergedrukt gestoey en gesmoord gelach, dat leeft tusschen de telkens te verwachten dreiging van vader-die-indut, en moeder-die-waakt en ook indut.
„Dan bewoog de vader even in z'n kreunenden stoel, bromde wat, en onder de tafel was 't een oogen-blik benauwd stil: tot weer onverstoord het regelmatig
9