de grondslagen eener nieuwe poeziË. II7
naast een van Giza Ritschl, om te zien hoe de decadente kunst der ״bourgeoisie" en deze kwasi-nieuwe sociaaldemocratische inderdaad volkomen een en dezelfde is. Scheltema betreurt het dat zulke uitingen nog worden geroemd, men kan verslagen staan bij zulk blind wanbegrip, na eenige jaren zal dit alles echter geheel vergeten zijn.
Ook het naturalistisch tooneel behandelt hij, mede Hauptmann, Ibsen, Gorki. In Ibsen ziet hij den nauw-keurigen ontleder der fijnste persoonlijke zielsbewegingen, den burgerlijken dramaturg van het individualisme. Dit werkt Scheltema vrij breed uit. Ook bij Heijermans blijft hij staan: het burgerlijk naturalisme in een derden verschijningsvorm: de z.g. „tendenskunst". Bij hen, de tendensschrijvers, zien wij de bedoeling buiten de innerlijke verhoudingen van het kunstwerk treden, ja, dikwijls er afzonderlijk aan-of opgeplakt, en daarmee het evenwicht in het kunstwerk verbroken. Wat deden nu de naturalistische werkers met tendens: zij namen het naturalisme over en gaven verschillende episoden uit het leven weer, en voegden die zoodanig samen, dat het als afschrikwekkend voorbeeld of les zou gelden, welke dan meestal door één persoon werd uiteengezet, ongeveer zooals de man met het stokje bij de kermisprent. Als bij de lyriek zien we ook in het socialisme de burgerlijke vormen aannemen om er zijn denkbeelden in uit te drukken, te propageeren.
Heijermans, naar Scheltema's aanduiden een grove naneef van Multatuli, is een der goede vertegenwoordigers van dit genre. Hij zelf geeft den aard van zijn kunst meer dan duidelijk aan, zegt Scheltema, waar Heijermans mededeelt, dat de dramatische kunst voorloopig niet meer kan doen dan het publiek bij kleine lepeltjes de propaganda ingieten. Heijermans vereenigde nu met die bedoeling zijn drastisch weergegeven episodetjes uit het leven, geestig waargeno