102 ACHTSTE BUNDEI״ VERZAMELDE OPSTELLEN.
van een betoog dat eigenwaardeeringsgevoel niet raakt. Naast dingen, die iedereen weet, die dikwijls ook beter gezegd zijn, zelfs veel beter door hem zelf, raakt hij toch ook telkens dan de fijnste nerf van gewaarwordingen en levensvoelingen. Nu en dan zingt een lyrisch zinnetje door de dialektische struktuur der woorden heen als een mandolinetje in het duister, even tien tonen lang, bespeeld. Een anderen keer weer is de scherpzinnige, vlijmende, critische onderscheiding verloopen in een nuchter, professoraal aanduidingsgenre, dat het schoolsch-kwalificeerende nabij komt. B.v. in zijn stuk over Bashkirtseff: ״In mijn opstellen over de brieven van Thorn Prikker wordt aangenomen, dat dikwijls dagboeken en brieven beter zijn, dan veel wat overigens kunst en literatuur heet." Hier is een onderschepping van eigen lyrischen adem die werkelijk verbluft. Maar toch, ook in dit opstel weeft hij een fijnzinnige ontleding uit, welke het heele dagboek omsnoert. Een zegenglans van zacht zilverlicht koelt hier en daar over de gedachten. De fijne verrichtingen van zijn koele, doordringende, hooghartige en toch zacht-trotsche neiging voor een gevoelsmindere leeft er in. Met een cerebrale effenheid en ingetogen afwikkeling van materiaal plaatst hij zijn zinnen tot kleine hoofdstukjes, waarvan de stalige woordklank een inhamerend geluid geeft. Wen ook in dit opstel aan de schijnkoude, nuchtere, critische dialektiek en ge zult bij de fijnere doorwerking tegelijk zijn diepeontroeringsnatuur, nu beheerscht en door weifelooze redeneeringen van zichzelf vervreemd, er onder voelen branden. Taal en stijl zijn hier saamgedrongen tot een blank, klaar spel van koel vernuft, stekelig als lancetprikjes en scherp als een messepunt. In zijn critiek op De Balzac golft plots de ontroering hooger óp; hier wordt hij bewogen door den grooten rhythmus van De Balzac's psychologie. Ik, die De Balzac nog gansch anders bezie als schepper en dramatisch psycho-oog, voelde me toch zeer getroffen door de wijze