DB GEDENKSCHRIFTEN VAN SARAH BERNHARD. 94
de levensgebeurtenissen. Al dadelijk laat ze u de wilde muurbloemen mee-ruiken uit haar jeugdleven, lokt ze u in het witte Bretonsche huisje. Ge ziet wel vóór u het tragisch aan eigen lot overgelaten kind, verwaarloosd door een reis-lustige mama, die meer lekkers, speelgoed en geld, dan moederhart schijnt te bezitten. En de dol-nerveuze kleine Sarah, die reeds in haar jeugd trappelt, snikt, lacht, zich de kleeren van het lijf scheurt, als ze in iets wordt weerstreefd, en die bij het nietigste ding van zenuwachtige ontroering het gansche lijfje voelt trillen, doet u al beseffen hoe de rijpere vrouw zal worden wanneer ze losbarst in haar driften en grillen. Ook in deze gedenkschriften is ze vaak van een holle, dwaze gewichtigheid en gaat de armzalige aanstellerij van haar ziek gedoe haar blijkbaar voorbij. Divine Sarahtje werd op en de op een levens-individualiste van schaamteloos allooy. Ze leefde op haar invallen, grillen, en aan hun bevrediging was ze verslaafd als een opiumzuiger aan zijn pijpesteel. Al deze bengels van een ontuchtige verbeelding voedde ze met haar vermetele fantasie. Voor een geestig woord schond ze traditie, moraal, levenswaarheid en eenvoud. Met een verbluffende genoeglijkheid kan ze knus leuteren over Hugo, Napoleon, beeldhouwkunst en levensphilosophie, zoo doddig en snoeperig oppervlakkig, dat de glimlach niet van uw gelaat wijkt; en dan plots weer zegt ze aanbiddelijke kleine waarheidjes, fijn van opmerken en afleiden. En zoo springt ze van den hak op den tak, lucht- en lichthartig, frivool, aangenaam-zelfbewust, dén in zich onthullend den drang naar gevaar en heldhaftigheid, dén zich zelf weer voorstellend als bang, klein-van-karakter, wispelturig, dweepziek en van een religieuze romantiek door-droomd. De lieve woordjes van het zoete Fransch weet ze op de tongspits te streelen, en niemand kan er teederder mee vleyen, behagen en zingen, dan zij. —