en soms angstigen eerbied als voor een te verwachten spookverschijning. Men kan eigenlijk nooit goed zeggen waardoor zoo een demonische invloed ontstaat, zich vastzuigt in de menschen. Heeft niemand zoo'n toon, zoo'n streek als hij ? Zeker! Heeft niemand zoo'n diepte van voordracht ? Zeker! Heeft niemand zoo'n toonzuiver positie-spel, zoo'n fijne fraseering? O zeker, er zijn er! Heeft niemand zoo'n coloriet, zoo'n klankkleur, zoo'n warmte, een gloeiing van zingend ziels-geluk ? O zeker ! Maar hij heeft toch iets in zijn wezen, zijn geestelijke persoon, dat geen der anderen hebben. Het is 't magnetisee-rende dat zijn ziel uitstroomt, dat ieder hoorder doorsiddert, dat hem doet snikken, doet schreien, als zag hij zijn eigen doodsgang. Hij heeft alles te saam van hun schoonste eigen-schappen tot een vreemde, wilde, woeste over-heerschende volmaking. Hij heeft dat fonkelend-geniale, dat uit kristal-pracht-geboorne doorschijnend-schoone, dat niemand zoo bezit. Hij laat u dezelfde compositiën nog altijd weer heel anders voelen dan de anderen, en zijn adagios zijn de schreiende droefnis zelf, de snikkende, stille smart, en zijn scherzo's dartelen, doorjubelen, kittelen u den geest en de ziel, als waart ge alleen geboren voor den eeuwigen lach en de eeuwige scherts. En de zachtste en lichtste avondwind op een eenzame hei fluistert niet zóó ontdaan, als hij 't kan op zijn zingend instrument. Zijn muziek-fluisteren op de viool is zacht bidden, zijn toontrillers beven als vogelenkeeltjes, en de zangerigheid van zijn voordracht weeft iets van zoo diep heimwee om u heen, dat ge u soms voelt afsterven van al het levend-zonnige, het landschap-
86