van smart starend naar 't viool-lichaampje, dat slanke, zoete, vormschoon instrumentje, dat de geheimen van zijn klankziel alleen den grooten meester gaf. Hij speelde, speelde in zijn cel, in het duistere, droeve krot van ellende. Hij zoog in, sidderend, den wellust van zijn eigen toon, de verrukkings-trilling van zijn zalige klanken, en al opgepropte smart brak los, geschrei, wanhoop, minnedrift, woede, gekrenkte trots, in zijn spel, en nooit wellicht heeft een kunstenaar onder zóó groote droefnis de gebrokenheid van zijn ziel in zang gegeven als toen in zijn duistere cel Paganini, de woeste, waanzin-zwarte fantast en macabere wekker van chimerische toon-ontroeringen.
Daar, op een duisteren dag, sprong de kwint. Een snerpende scheur door zijn ziel! Een dag later de A-snaar. Een bleek sidderen van de demonische kaken. Een week later de D. Angst en wilde ontroeringen in zijn hart. En toen, genepen door nood, waagde hij 't wonder élles te probeeren op zijn Gr snaar, de smart-snaar, de droefste van alle snaren. En geen ende ziend aan de kracht en elasticiteit van de G, gaf hij deze bijna alles wat hij anders bereikte op vier snaren.
Zoo ongeveer dramatiseerden oude vertellers om mij heen, verklaarde men de wondermacht van zijn fabu-leuse G-snaar-techniek. Het zal wel alles legende geweest zijn, dat moordbedrijf van Paganini? Maar hoe schoon-romantisch die fabel, ter verklaring van zijn allergeheimzinnigste technische ontzaglijkheid. Je kunt je niet mengen tusschen legende en werkelijkheid,
83