gebeeldhouwd, hebben hun fugiratieve plaats in dit verbeeldings-epos.
Alles er in is grandioos van epische groepeering en iedere byfiguur leeft in den ademhaal van het geheel, 't Is 'n levende uitstorting van menschelyken heiligheids-drang en menschelyke laagheid, en de idylle gaat in blankgouden dag onder, door den toover-rooden Hemera omwolkt, in den duisteren Nix.
Zóó moet Isadora de lok-fluit van Pan hebben gehoord. Zóó moet zij den gloed van den dag hebben voelen nabranden op haar lichaam en zoo moet zy den huiver van den grootschen nacht hebben meegehuiverd om zóó te kunnen beelden met mime en dans.
80