pen van klanken, een uitduisteren van geluks-kleuren.
Overal waar Isadora danst is zij de gracie zelve, ondanks haar te groote handen en te plomp uitgegroeide voeten. Zoo sterk is de spiritualiteit van haar gebaar, zoo uitstralend, geestelijk schoon, dat ze lichaamsgebreken zelfs beheerscht. Waar zij mimisch dramatiseert echter schiet ze te kort in plastiek, in innerlijk leven. Zij kan het zwierende en jubileerende, stijgende en aarzelende epos van den zuiveren dans geven in een machtigen trots en in alle nuancen, zangerige kadansen en rhythmische fijnheden; ze kan, als in den Scyttendans, heroïsche strijdbewegingen uitzwaaien, die in magistraal lijn-flguratief als mythologische verschijningen je voorbij lichten; voor de dramatische plastiek die een diep innerlijk zielsleven bergt heeft ze geen weedom, geen temperament.
Zij kan de idylle geven met haar fijn kindergetrippel, met de uitschietende vreugde plots van een jubelend kind. Zfl kan de elegie geven in het grieksche landschap ... In haar dans hooren we de zoete streelende fluitklanken lokken en de zangewieging van de cyther ... En de fluweelen streel van het fluitspel rilt over ons een zacht smachtend bekorings-verlangen.
Terpsychore zwaait zachtkens haar lier.
Alles van haar schijnt van een metrische en rhythmische tooverij. In den wiegelenden en in den stormenden, in den rennenden en angstig-sluipenden dans. Haar tempo is van hemelsche grilligheid, maar dramatiseeren kan Isadora niet.
Ze danst ook geen antieken dans in griekschen
75