Zy neemt de schoonheid van het vrouwlichaam en de rhythmische wendingen van ieder gebaar tot in de fijnste trilling in zich op.
Maar op 't zelfde moment van haar spontane kindverrukking beheerscht zij synthetisch de rhythmiek van het gansche bewegende, dansende lichaam.
Een vinger, een hand beweegt... ze voélt precies wat voor functioneele werking ten gevolge van deze schijnbaar nietige beweging elk ander deel van haar lichaam krijgt. Geen enkele beweging staat bij haar op zichzelve. Iedere neig, iedere pas, iedere cirkeling, ieder zweefgebaar heeft een harmonische, dóórwerkte, plastische vertakking van nieuwe passen, nieuwe cirkeling, nieuwe zweefgebaren, groeiend uit elkaar en over elkaar, als de bladeren van jonge roos in knop-vorm.
En toch is het geen kille anatomie van de lijn die zij geeft. Haar dans is lévend, en haar bevalligste bewegingen zijn óók haar meest intuitief-beheerschte.
Zij heeft een geniale voeling voor de plastiek. Er is geen aesthetischer gaan en figuraal-smartelijker gebaar mogelijk, dan dit wondere dansmeisje geeft, geen subtieler en teederder geweef van lijnen in de lucht, geen zachter zweven. Haar gezicht is 't gezicht van een geinspireerde, geen schijn-geïnspireerde, geen bereke-nings-schepsel, dat in 't demonisch besef van schoon naakt, een woesten begeerten-brand der zinnen aan-vlamt, tartend een sensueel genot ;-haar gelaat is van een kinderlijke echtheid, in smart en jubel.
Ik heb haar Iphigenia zien dansen.
Er is levenszoelte in die teedre muziek, een slui
74