de bloedende hemelfakkels door 't herfstruim ? En laten zij niet ópwonderen 't weeke groen van de lente?
Of zijn zij allen dood, of versufte oude vrijsters, die nu op 'n vochtig hofje haar zonde biechten van vroegere bevallige schoonheid?
ik wil weer zien 't van geheimzinnige raadsels doortrilde gelaat van Hekate, die profeteert en toovert. Of is zij in de rimpelige verschrompeling van een too-verkol teruggevallen en vervaald tot 'n modern medium met groote oogen en weggeteerd gezicht?
Maar de goden luisteren niet meer. Ze ronken op den Olympos. Zeus heeft 't pootje, Hermes doet in water en vuur, Hertia is geabonneerd op Eigen Haard en Ares zuigt op den duim van zijn moeder Hera. De nektar is verdroogd. Op den honingkoek gonzen vliegen. De schoone schenker Hebe heeft een buikje, en Gany-medes verricht kruiers-diensten.
O, heerlijke schepping van wondre Helleensche verbeelding, wat wordt ge door den grauwen rook van dezen hebzuchtigen, slaafschen tijd tot tafreelen van roetige en besmoezelde melaatschheid gemaakt. En ik dacht heelemaal haar schoonheid voorbij, toen ik Isadora zag.
Terpsychore zwaaide dien avond met haar lier!
En ik zag weer de volle grootschheid van 't verleden leven. Geen menschelijk wezen van dezen tijd heeft ons ooit zoo na gebracht tot de levens-pracht der
72