Onze tijd leeft niet meer na de goddelijke poëzie dezer mythologieën.
Zeus is de logge dikzak, die van den Olympos-top banbliksems van zilverpapier naar de opstandige titanen smakt, en de titanen zélf lijden aan vetziekte. Ze zijn lui en vadsig. Het Elyseum is geen hemelland meer ־waarlangs de rood-lichtende Lethe kabbelt, maar iets als een modern café-chantant, waar de afgestorven zielen zich vermaken met trommelslag en pauken.
Minos, de hoogste doodenrechter, slokt hier zijn biertjes als 'n piano-muzikant in de »Impire«. Hera, de vroegere hemelkoningin, loopt nu uren te tellen en is door onze nuchtere winzucht aan 't werk gezet als tijdrekenaarster. Poseidon, hij, de magistrale zeebeheer-scher, is chef van de water-politie geworden. En Apollo .. . haha! Apollo ... de gloeiende Phebos, de generaal der Muzen, zijn groote teenen zijn gebroken in den worstelstrijd met Mercurius. Die heeft hem gelegd op Seinpost te Scheveningen. De winzucht, de nuchtere handelswoede, de grofste zinnelijke, brute kracht is er nu! Men heeft Apollo de wangen opgeblazen als de kieuwen van een leeg-geademden schelvisch op de markt.
De twaalf goden van den goddelijken Olympos zijn van hun troon, hun berg gesmakt. Ze staan, versjofeld in d'r natte plunje, te beven op 'n rijtje en 'n brutaal kind van dezen impressionistischen tijd kan ze met den vinger 't lijf indeuken!
Waar zoek ik de zachte Demeter tusschen den geur en den gloed van haar levende vruchten? Ik zie op
70