natuur zijner figuren dat ze, — in schijn zich bewegend op een ruim vlak van levende realiteit, — goed bekeken, bijna niets anders doen dan moreele problemen van Ibsen uitwerken op de planken in vervluchtigende stemmingskunst; ons later opgedrongen als de projectie van een geniaal kenner van »ziels-afgronden. c Intusschen is er niets anders gebeurd, dan dat zijn sujetten uitdrukking hebben gegeven aan een bepaalde schakeering van Ibseniaansche individualistische levensbeschouwing.
Men zou dat, breedvoerig analyseerend, treffend uit zijn werken, slag op slag, met voorbeelden kunnen aantoonen.
Met Ibseniaansch is dus niet bedoeld: analoge aanduiding als bij den term: Shakespeariaansch. Want dan wil men alleen kenmerken de pracht van woordkoloriet, het licht dat over 't werk siddert, de sfeer die het omhult, zónder een moreele diagnostiek op 't oog te hebben. Met Ibseniaansch bedoel ik: het alles voelen, denken en verlangen der figuren als Ibsen zélf!
Wat Ibsen nu juist zoo zeer beperkt als dramatisch kunstenaar, is zijn verachting voor samenleving, moraal en gemeenschapsbestaan, is zijn haat en afbrekingszucht. Hij zelf erkent alleen te kunnen ontleden. Als een hyena prooit hij, in onrust voortgejaagd, naar lijkensporen. Hij moet immers aanklagen, verdoemen, neerslaan, de waarheid en de leugen laten zien. In zijn snuffelen naar 'n bloedspoor ziet hij niet hoeveel bloemen van overgave, van innigheid, van stil geluk, van berusting, van verrukking en echte liefde hij onder den
5
65