geboren colorist. Niets ontgaat hem van avond-luchten en hemel-wolk-wond'ren. O! dézen zomer, hoe hebben wij bijna iederen dag samen de goud-gloeiende en de roode maan-tooverige landouwen van Holland, achter ons huis bewonderd. Eiken dag in zijn hette en knetterend licht heeft hij meegevoeld, en hoe hevig ontroerde hem de wond're wazigheid van het Hollandsche polderland, met zijn dampen en schyningen, waartus-schen de dag in zwijm ligt. En ook alles voelde hij van de ontzaglijke dramatische kleur-schoonheid en wondre tonaliteit der stad. Ik heb hem het oude, droefoud-verkleurde, door ellende en verschooiering geteisterde Amsterdam der achterbuurten laten zien, in zijn meest melaatsche hoeken en grachtjes, krommingen en bochten, in de broeiende davering van het benauwende zomersche hette-licht, en nooit zag ik de lugubre schoonheid van dat brok bang-bestoven kleur-leven der achterbuurten, in hun depravatie en toch grootsche toon-en stemmings-tragiek, bij iemand sterker inslaan dan bij hem.
Dat is juist kenmerkend voor zijn dichter-natuur en zijn scheppende persoonlijkheid. Hij bekijkt het brandende licht, die helsche orgie van schroeiende kleuren, die uitbrakingen van woest licht, — en, — een anderen dag weer, dien druilenden stadsmist, die droef-grijzige tonaliteit, die gedempte wevingen van matte tinten niet zóó maar, in 't voorbijgaan! Maar hij kan er niet van af! Die dagen voelt hy geen volle bevrediging meer in zijn instrumentaal spel. Hij moet omvatten; van dat gloeiende en goud-speelsche zonlicht ten minste wat
37