Wat hij speelt moet er komen, in ééns, door den schok der ontroering. En dan smijt hij den rommel met afschuw neer. Het maakt hem angstig, zenuwachtig, koortsig, hem, met zijn hallucinatorische ontvankelijkheid voor dingen die hem tegen staan.
Maar morgen, in rustiger conditie, dempt hij zelf den opstand van zijn eigen gemoed, straft hij de revolutionaire jammerkreten van zijn gedachten-kinderen, tempert hij zijn spontaan spel-begeeren, blokt hij uren achtereen, stil voor zich uit; zit de gigant als een gehoorzame en vlijtig-zwoegende leerling oefeningen af te zagen, gamma's en dubbelgrepen, staccato's en octaven-gangen, geeft hij zich over aan het zwaarste passage-werk met een zwijgend en wrokkend geduld, om dan plóts, met een grootschen ruk, een breed-can-tilenisch thema in te zetten, dwars tusschen zijn studiewerk door; voelt men in iedere nieuwe vertolking dat een zwaar-geestelijk leven op doorbraak stond. Dan wordt het een half uurtje voor hem zelf, een wraak op zijn eigen geduld, wordt het een ware uitstrooming, uitstorting van ziels-klanken, hoort ge een glisando en vibrato dat u het hart er van koud rilt.
Ook voor den nuchteren waarnemer is de techniek van Hekking miraculeus en zonderling van systeem. Hij doet alles op zijn eigen houtje. Zijn opvattingen lijken voor geschoolde orkest-lui soms wel grillige dwarsdrijverijen en gewilde-excentriciteiten. Hekking is eigenlijk ook een veel te scheppende natuur om zich aan orkest-opvattingen te kunnen onderwerpen.
35