te laten zien, geen »mooi spel« op zich zelf te geven.
Als hij daar voor u, pianissimo speelt en ge hoort een wondre vervloeiing van zuchtende en stervende klanken, al fijner en brozer, en hij verwiegt een melodie, met een smartelijke teederheid, dat alles in u op uitsnikken prangt, denk dan niet dat hij u nu eens wou laten voelen wat een pianissimo is, onder de vak-lui zoo bizonder bekeken. Hij klaagde en schreide en de toondroefnis drukt u neer, vernietigt uw geluk. — Soms kent hij precies de virtuose klank-werkingen van zijn instrument, blijft hij koud voor die dingen die ons een ijskille rilling bezorgen.
Maar soms speelt hij zoo hevig van eigen ontroering vol, dat de vibreerende stem van zijn cello het zachte en verre geschrei van een god lijkt, die in stelpelooze droefnis zich schaamt voor zijn eigen gedrochtelijke wereld- en menschen-schepping.
Middel, middel is hem toon, techniek, phraseering, timbre, stokvoering en ontwikkeling van klankkleur en solistische orkestreering. Hij wil niets, niets vasthouden met een methodologisch bewerkt bewustzijn. Hij speelt b.v. in duim-positie, met een applicatuur geheel op intuitie gegrond. Wel een schematisch berekenen van toon-afstand, maar nuanceering en phraseering allergrilligst overgegeven aan den dadelijk-raak-slaanden grijp-moed, en een enorm muzikalen tast-zin, geheel tot onbewuste bewegings-associatie met zijn prachtige voordracht en opvatting saamgegroeid. Hij speelt soms tegen elke aanwijzing in, en op een wijze, die niemand
33
3