Dan begeert hij van zijn solo-instrument iets als de zich saam-strengelende, elkaar door-'t-wezen-héénvlech-tende polyphonische zangkrachten van het dreunende orgel. Dan kan hij met een typische minachting zijn cello bekijken, zooals een minnaar zijn uitgemagerd meisje beziet, na een zware ziekte. O! dan betast hij wel de fijne vormen van zijn instrument; dan weet hij wel in 't geheim van haar voluptieuse zang-schoonheid van vroeger, maar dan toch is zijn liefde met een kus gekoeld, zou Vondel zeggen. Op andere dagen "weer, neemt hij vrede met haar beperkte kracht, koestert en streelt hij z'n cello, beaait hij haar hals en haar wezen, is hij geheel één met iederen ademhaal. Misschien dat men er op die dagen toe komt te spreken van zyn »toon« en zijn »beschaafd« spel! Toon, nuanceeren, phraseeren, rhythmisch en dynamisch attaqueeren, zijn en blijven voor hem namen. Zijn schoone toon, rein en van een al maar inniger diepte, is voor hem slechts middel; niéts dan middel;... laat ik het nadrukkelijk schrijven. Wat hij verlangt te geven, d. i. geen op-zichzelf staand verbluffend instrumentaal klank-effect, — waar zich de cello zoo gauw toe leent, — maar ziel, hartstocht, het trillende, lachende, smartelijke, juichende, helsche of wreede, zingende of melancholieke leven. Hij voelt den mensch als een schoonheids-zwelger en soms als een verzadigde, als een uitgelatene en als een vereenzaamde, als een zwak schepsel, geteisterd door voluptieuse driften, die voor maanden zijn levens-illusie met een sidder begraaft, en als een woesteling. Dié ziele-gestalten verlangt hij
32