opgelicht, en alles zweefde in duistere kringen om mij heen. Ik zag plots, visioenair, rood-geaderde goudvleugeltjes van nachtvlinders om mijn oogen wieken. Ik zag uit de duistere tuindiepte een vreemde bange roode kleur op me aandansen, scheem'rend als een zuil, een rood dat mij langzamerhand de gewaarwording gaf alsof ik zwaren, duizel-zwaren wijn dronk; — om eindelijk te verdwijnen met een schok-glans toen de cello had opgehouden te zingen. Toen zag ik ook éven het hoofd van Hekking, duister gebukt in een soort bezwerende stilte over de cello, die hij bewaakte en omarmde als een geredde schoone vrouw, naar wier droefnis-verhaal hij luisterde, met één-en-al zieleangst, gebroken van smart.
Ik heb nooit zoo wonderbaar-droef en zoo mijmer-broos cello hooren spelen. God in den hemel, als zóó de smart zelve haar binnenste innigheid, zingend
verklaart,____ dan zwijgt ook de kunstenaar over al
zijn angstige smart en zijn eigen leed. Want dat is het duistere, heimvolle wezen, het lichaam van de smart zelve, dat spreekt.
De cello is hét smart-instrument. De cello is het diepste klaag-instrument, geboren en gebouwd voor de breede en schreiende cantileen, de solistische orgelkeel van een vereenzaamd gigant, die voor- en achteruitgang van tijd en wereld, mensch en maatschappij slechts bestaart als de demonische gril van wild-woe-lende godenheerschappij, begrijpt als een openbarsting van wetten der menschelijke hartstochten.
27