GERARD HEKKING.
II.
Nu ik over Gerard Hekking ga schrijven wil ik even opmerken dat ik niet zoo zeer over den »bekenden« solist van het Concertgebouw het hebben wil, maar méér en vooral over Hekking den kunstenaar, zooals ik dien intiem ken, zyn diepst wezen, waarvan het groote publiek, uit den aard, niet veel weet, en waar ook zelfs zijn collega's en muziek-vrien-den buiten staan. De virtuoos-cellist, die pas zoo schitterend het zware en technisch onbeholpen-geschreven Mohrconcert in het Concertgebouw gespeeld heeft, komt óók wel ter sprake, maar hij zou, voor mij, nog niet zoo heel veel als kunstenaar beduiden, indien hij alleen een groot cellist ware, met adel-reinen toon, met groote, zwoegende techniek, met veel flair en virtuositeit. — In mijn studie over Flesch heb ik laten uitkomen welke ontzaglijke eischen ik stel aan den reproduceerenden instrumentalist, wil deze voor mij — buiten vak-grootheid — ook inderdaad groot zijn als kunstenaar. In deze studie nu wil ik zeggen waarom Gerard Hekking een niet afgericht, in eigen
25