een roode bloem uit Syrië, een vrouw van angstige liefdedrift doorschokt. En alle machten der aarde kon zij lokken, wilde zij de zinne-natuur van den sexueelen mensch prikkelen en doen wankelen. De roode Sulamiete uit David's hooglied, zoo zie ik haar, rood als een gloeiende bloem uit het Syriesche hoogland kon verminken en teisteren met kwellende begeerten-dro omen, al wie zij wou zien verlangen en het hart toeschroeien van liefdedrift. Dat moet de schepper van het hooglied gevoeld hebben, toen hij de bedwelmingen van de symbolische verlangen-zangen als zoete woorden van zyn lippen liet druppen. Die roode Sulamiete wist in vlammen tooverig te roeren, vlammen van het hart en vlammen van de zinnen.
Het staat te duchten dat Elckerlyk, in zoo hevige levens-gloeiing voor den Dood gestaan heeft, het oor nog vol van sensueele kweelingen en zoete razernijen; het hart omwalmd van zondige begeerten. Ook in hem ging fluister-zacht het Sulamitische wonder der bekoring, en in den brand zijner ziel, slurpte zij de nachten vast aan de dagen, en omspoelde zich met een zwarte, stikduistere zee, waarin nu en dan alleen aan de kim wat stormend golvenlicht.
Dat alles heeft Royaards diep gevoeld.
O! dat sterven van Elckerlyk, een siddering rilt je door de leden. — Al ijler lossen zijn persoonlijke krachten zich op, als ten slotte, Kennisse, de vijf zinnen, alles en allen hem verlaten. Dan wordt hij teruggewezen, erbarmloos, slechts op zijn eigen Deugd, die naast hem opbloeit. Wonderlijk-schoon was de
22