Royaards in Elckerlyk en Lanseloet groot hervonden heb. — Mijn kregelige wrevel tegen den man die de stelselmatig-aangeleerde, nuchter-beheerschte voordrachtskunst scholastisch bevlemen, en zijn hoog cultuurplan van geschoold-aesthetische dictie bemorsen liet door tooneel-schoolsnuiters, verviel geheel, nu hij zelf teruggekeerd was tot den natuurlij k-declamatorischen geluids-toon, tot de muzikaal-melodische spreek-stem, rein van diepte en ontroering, rein ook van accent.
Ik vergat zijn Oedipus-mislukking als acteur, zijn cerebrale koudheid en stroefheid, de tierelierende lyriek, veel gezwollenheid en pafheid van vroeger, om alleen te koesteren mijn brandende bewondering voor dezen grooten symbolen-voeler. Gansch-en-al was hij getransformeerd. Zijn creatie was fel-dramatisch mede. Want, wat deed hij nog meer voor wonderlijk schoone dingen in dit symbolisch spel? Al die levens: Ghe-selscap, 'tGoet, Kennisse, Biechte, Schoonheyt, Vroe-schap, Vijf Sinnen, vallen hem af. En telkens voelt hij zich losser van de aarde. Eerst in het grauw van zinnelijkheid en wulpsche zonde troebel overdonkerd, besmoezeld en vastgedreven in drabbig moeras van veile genuchten, ontvalt hem al meer en meer 't aard-sche goed. Telkens, bij een ontwringing van zekere vitaliteiten, wordt zijn stem zwakker en angstiger, wordt zijn gebaar en mime vol van terugkeerende wanhoop en èndeloos gefolter. Al wankelheid is nog zijn broos bestaan, en al smeekender zijn eenzaamheid. Men voelt nu zéér innig, door zoo schoone opvatting, de symbolische aanraking met het leven-verborgene
20