verschenen als ze maar éven piepen konden. Wat geeft alleen zoet keel-schraapsel. Niet werd gezien de ziekelijke geboorte van een bende galmers en taalkwijlers, waarin de een den aêr tot potsierlijk model nam.
Ach zoo, lieven,... moet eerst de stemvorming ontwikkeld; moet eerst de ademhaling geleerd; moeten eerst long-werkingen en anatomie van het strottenhoofd bestudeerd; moeten niet eerst versificatie-regels ingepompt en zal er niet paljasserig ge-equilibreerd worden met half-verzen en alexandrijnen. Maar verstaat ge de psychologie der tweelettergrepige voeten wel? En als ge goed de recitatieve epische poëzie beblokt hebt met uw aanminnig strottenhoofd en gewoon hoofd, begrijpt dan wel melieven, dat ge de mysteries der gemengde alexandrijnen nog niet kent. Gij kauwt op een alexandrijn als een volks-snaakje op een brok zoethout en van het diepere wezen der versstructuur begrijpt ge zooveel als mijn snuifdoos. Uw geest is zoo onwillig als water op een vette plaat, en alevel zijt gij dappere voorvechters in d'achterhoede der kunstpresteerders. Valt niet als gij een vers met vallende cadanz te blerren hebt, en verminkt u niet bij een jambische pelgrimage in het ryk der groote dichteren. En versmokkelt geen rhythmische perioden want ieder vers-lid grijnst u aan bij krenking van zijn wezen. Toch zijt gij alle droeve nabootsers, affectueus-gedistingueerd, en in plaats van ontroering brengt ge rhetorischen zotteklap en galmende snaarpijperijen, voor een oran-oetang-oor nog te onwelluidend. Daarom vergeet ik u pratheid als voordragers, nu ik
19