kunstenaar ־wonderlijk te bevredigen. En Royaards heeft deze geestes-houding intuïtief gevoeld, dus niet slechts met zijn verstand, zijn intellect, maar vooral ook met zjjn diepste en innerlijkste aanschouwing. Daarom staat de uitbeelding van Elckerlyk op een gansch ander plan van plastiek, psychologie, dramatiseering en dictie dan door welk modern-Neder-landsch acteur ook, begrepen, doorleefd en doorvoeld kan worden. Het ontzet mij niet dat zeer vele acteurs, waaronder enkele goéden, het minst begrip hebben van dit werk. Slechts één, L. H. Chrispijn met zijn groote scherpzinnigheid en aesthetisch vernuft, zij mij dadelijk in een enkel woord de kern-schoonheid dezer voorstelling, voelde den hoogen greep van Royaards. — Ik weet niet of Royaards het zich zelf wel bewust is geworden wat hij gedaan heeft. Het kan gevoeg'lijk dat hij de uiterlijke realiteit van zyn arbeid, het technisch-mimisch, het declamatorisch-aesthetische deel als hoogelijk gewichtig aanslaat, en tooneelgroe-peering, decor, costuum-aesthetiek als zeer bizondere dingen wil aangemerkt zien. Zeker, harmonisch beoordeeld, werkt de kennis van het aesthetisch regieambacht mee. Maar het heeft met de geestelijke openbaring en den manifestatie vorm van zijn innerlijke schepping niets te maken. Deze is ontstaan in zijn eigene onbewuste ziel, in zijn erorme perceptie, in het opdiepen der kern-schoonheid van zulke soort dramatiek. Hij was de vergeestelijking van ieder woord daar, en zijn standen en gelaats-mimiek, zijn spel en zijn acties, die alle waren vergeestelijkte zinnebeeldigheden,
11