liefheid van woorden en zoete buigingen van klankentempi, zins-vormingen en strophen.
Elckerlyc, ghi deert mi seere; lek sou u helpen, waer icx machtich.
zegt de Du echt tot Elckerlyk. En hij waarom:
Duecht, soudi mi wel beraden?
Hoort gij er de schoonheid van?... ghi-deert mi seere! Die i- en ee-klank als een donkre smartscheur van een zachten cello-toon, en dan dat zingend-vastgehouden sentiment en het hartbrekende angstig en toch innig-simpel ontroerde, in dat »deert mi seere«. Zoo telkens, telkens in andere regels.
II
Een broeiende granaat, goudgloeiend van rijpe, brandende taal-weelde is Vondel. Daarnaast is dit werk arm aan klanken en golvingen; arm vooral aan wijdheid van zin, maar toch blijft het van een muzikale reinheid, doordringend als woord-melodie. Zij roert dadelijk de fijnste ooren en kittelt van binnen de zenuw der schoonheid, door haar klank-streeling en naïeven zang, door haar zoet maatschakeer en kwijnende wendingen. Wat zou er kwaads van te zeggen zijn? Neen, ge hebt gelijk; niét meer van onzen tijd is dit alles! Zeker, zeker, maar niét vangt ons in bewondering allereerst de symbolisch-geestelijke beduiding, de tendensieus-doorgevoerde katholieke
4