״De boeken die in het laatste jaar het meest werden besproken, zijn Warhold door Adriaan van Oordt, Santos en Lypra door Nine van der Schaaf, en Quia Ab-surdum door Nico van Suchtelen.
In het vorige waren het De Kleine Johannes van Van Eeden en Een Zwerver verliefd, door Arthur van Schen-del. Voor en na trok Stijn Streuvels de aandacht, terwijl van de ouderen Jac. van Looy en Ary Prins de bewondering voor hun werk zagen toenemen. Wie het nieuwere proza eenigszins kent, weet wat dit zeggen wil. Het tij is om: het vlakke strand van de stelselmatige werkelijkheidsbeschrijving is overspoeld door den vloed van vrijer en kleuriger verbeelding. Dat dit zoo is merkte men ook aan hen die op het bedoelde beschrijven hun geest en stijl hadden ingericht, en nu niet ineens konden veranderen. Zij zijn onzeker geworden. Zij hebben hun beschrijvingen vermengd met denkbeelden, met aandoenlijkheden, met wijsgeerige en zinnebeeldige bedoelingen, die er niet in thuis hooren en er niet mee vergroeid raakten. En zooals de schrijvers werden de beoordeelaars. Zij zochten de belangrijkheid van de beschrijving te verhoogen door te zeggen, dat zij een beeld van het gemoed van haar maker was, en tegen de verbeelding werd door hen aangevoerd, dat zij het niet stellen kon zonder de vormen van de werkelijkheid.
Het een zoowel als het ander is zeker waar, maar wanneer men zoo spreekt op het oogenblik dat de werkelijkheidsbeschrijving het klaarblijkelijk tegen de verbeelding af gaat leggen, dan blijkt daaruit dat men die verhouding niet wil zien. Men vestigt dan de aandacht
114