schelmstuk van potsierlijke lijfverkortingen of plotse verlengingen van zekere deelen, noch vergroeiingen of uitwassen. Vooral in de vogelen-zalen ziet ge de colo-ristische woede van de natuur speelsch op veeren en lijfjes uitgegloeid of aangepenseeld en als door een groote schildersziel bestuurd. Wat zoete leventjes in die kliene kooitjes, daar tusschen die parkietjes, denkt ge. En wat knus dat kleurig gestoei van vlekjes en veertjes onder de tygervinkjes met die veegjes karmijn, brandend langs het oog als vurig lak. En zie eens hier een wonder van hoog buikjes-geel en turkooisblauw, met weerschij-ningen van een pracht om voor te knielen. En zie daar eens één de zeegroene lichtspelingen op de stuurpennen aanflapperen, en de staartdekveeren van een avondhemel-rood, zoo wonderlijk-vreemd, zoo tintdiep, dat ge meent te droomen in het verre land waar ze uitgevlogen zijn, die kleur-dichtertjes. En al kijkt ge nu met de gretige oogen u blind naar de grillige vlammingen van weer-lichtblauwe topvlekken en dwars-strepige vleugel-orna-mentiek, ge kunt uw verbazing, uw bewondering niet op, want nooit nog zaagt ge zoo geheimzinnig een onzichtbaar colorist aan 't werk, die zóó den tintelenden lichtroes van het brandende fluweel, en den zoeten streelenden kleur-slag van het natte satijn en de trillende vonkingen van het zomersche wei-leven wist vast te houden in allerlei gracie-vormen van levende lijfjes, en zijn mijterende en hoog-gloeiende, zijn versomberde en zacht-knetterende kleuren zoo fijn en zoo rijk wist saam te smeden tot een soort wichelarij van coloris-tische schoonheid. Zoo in ontroering dwaalt ge van
108