Die zelf-contróle verdiepte zijn spel echter niet, gaf slechts uitwendige soberheid. Maar in de Brahms-ver-tolking was hij lós van controle, was hij wég van de aarde, geheel óp, óp in de klankmysterie van zijn viool. Ge zult het wellicht niet gelooven. Maar dien avond was hy volkomen dichter, van een geweldige innerlijke ontroering. — Ik heb groote violisten, wonderkinderen bij mij thuis gehad, en ik kwam tot de ontnuchterende ontdekking dat zij aan dood-alledaagsche dingen denken, ter wij 1 hun toon zoet schreit, hun klank weeklaagt. Dat gebeurt zoo vaak, zoo vaak bij de voornaamsten. Het leeken-publiek begrijpt dat niet. En toch, terwijl ze doen schreien, huilen zij zelf hoogstens uien-tranen. Dién avond was Flesch echter wég, zooals dat Pablo Casals heel dikwijls is. Er was zelfs in dien forschen, epischen speler iets fijn-weeks en vrouwelijks. En als ge kijkt naar zijn fijnen mond en dien éven-zachten glimlach, begrijpt ge zoo'n raadsel toch weer wél. Deze Jan-stavast, weinig dweper, klassiek-duitsch van opvoeding en toch ook weer Hongaarsch-fransch van styleeringen soms, heeft in zich een mengsel van semitischroman-tisme en klassiek germanisme. Zijn joodsche ziel is meer naar het dialectische, het beheerschte en bedwon-gene, dan naar het uitbundige en uitslaande. En daarom begrijpt hij vele stijlen en zielen. Hij objectiveert voor zoover dat in zoo iets subjectiefs als de muziek is, mogelijk blijkt. Hij speelde voor mij b.v. een MozartAdagio, om »uit kristal een hemel te scheppen« zoo rein zou Vondel zeggen. Is dat Mozart, de genius van licht en liefde, zooals Wagner hem zegende? Is dat de
101