nisch probleem schitterend overwinnend en tot mechanisch reflex makend, kan hij zich bij het spelen der compositie geheel aan zijn inspiratie overgeven. Dé,t is het geheime compromis tusschen zijn techniek en interpretatie. — En dan, die zingende breedheid van zijn G, soms, alsof een groep menschenstemmen aanvangt te choralen. — Dat zoete, smachtende orgelen van de G met haar diepte en haar klanksombering, is er schooner geluid op de wereld te herinneren?
Flesch weet zich altijd terug te vinden, in den hevig-sten klankenroes. Hij breidelt, beheerscht zich. Dat doet het niet diep onderscheidende publiek en den zwoel sensueelen musici hem voor koel houden, nuchter. En soms kan hij er ook heelemaal niet inkomen, speelt hij berekend, scherp-verstandelijk, cerebraal emoties wekkend, zonder wijde ontroerings-golving. En dan is hij ook zonder fantasie. Paganini moet de man geweest zijn van fantastische klankorgiën, uitstorter van klankfiguren en toon-fantasmen die deden duizelen. Soms moet het zoo geweest zijn, dat men niet meer wist een kunstenmaker of een kunstenaar te hooren, een diaboliek-driftige, verborgen en geteisterde menschen-ziel, met een hysterische overgevoeligheid en zenuw-brooze overspanning, welke hem zijn vreeselijke, vingers-martelende greep-sprongen met kreefterige griezeligheid van allerlei geledings-bewegingen deed verrichten. Wat enorme tegenstelling toch, Flesch en Paganini.
98