een yl-zilvcren wolk. En als hij dan niet groot is door geestelijke vermogens, diepe, fijne tastende kennis, rijke eruditie en voorname, klassieke pracht van literatuurvoelingen, als hij dan niet groot is door begrippen-kracht, door een philosophischen groei van dialectische eigenschappen, als Diepenbrock, mystisch-cerebraal, katholiek-heidensch dooreen, dooreenstrengeling van twee culturen, laat hij 't dan zijn door geniale intuïtie. Laat hij dan de aarde overzien als van een Mont-Blanc; laat hij 't om zich zien wriemelen, en laat hij ons dan in brand ruischen met de toortsen van zijn uitzwaaiende verrukkingen. Laat hij de wereld zien als een barend landschap, wijd, oneindig, waarover hij het grillige licht van zijn verrukking werpt. Dan wil ik wijdheid, ruimte in zijn spel; dan wil ik het blankste wolkenlicht, droef regengesuis en muur-donkering. En zoo wil ik de liefste elegie in zy'n spel, als van een paartje dat zoetelijk kirt, op een dorpsweg, eindeloos rond polders, en verloren raakt op een grashellingtje onder de komst van een oneindige avondlucht; maar óók de opstijging naar het verhevene, het wonderbaarlijke, het angstig-grillige en woest-schoone.
Nu ben ik bang dat ik, met deze verlangens, Paganini zou gezien hebben als een virtuoos-kwakzalver, een in positie-springen den charletan, een nerveus zielebedrie-ger, een soort marktschreeuwerig harlekijn, die met den duisteren, zwarten droom van Italiaanschen ijver, nijd en minne-passie in de gloeiende sombere oogen, de' onmacht van zijn troebel hart moest verbergen achter, verstikken in technische mirakels.
93