de jammer ondergaan, geen vlijmend heimwee gewaar worden. Onloochenbaar, het allergrootste deel is gedepraveerd; blijft zonder eenige moreele rem en kent alleen den wreeden wellust van het onmiddellijke genot. Meedoogenloos in hun hebzucht, vernietigen zij om zich heen wat zij kunnen. Er is geen wreedaardiger menschelijk beest dan een chanteur; geen lagere schurk, geen ka-rakterloozer individu dan een souteneur. Zij vreten zich den buik dik van de schande hunner vrouwen en groeien rondom in het vet hunner welgedaanheid.
Het grootste deel der misdadigers leeft van roof en prostitutie, maakt jacht op erotomanische zwakheden en op sluiksche verliederlijking der menschen uit beteren stand. Het is een luguber leger in hun schuilplaatsen: ruitentikkers en advertentie-zwendelaars, oplichtsters en kaartlegsters, zakkenrollers en hötelratten, kwartjesvinders en speelholen-bedieners, beroovers en nachtelijke aanranders! Doch er zijn er onder, die dubbel en dwars de bekeering waard blijken.
Ik ben geen godsdienst-leeraar en geen zedepreker. Ik stuur onder hen niet aan tot bekeering. Doch ik behandel de misdadigers toch als menschen en als mensch-gelijken. Ik weet, dat ik vaak bedrogen en bedot word, misleid en voorgelogen. Maar zij weten dat ik onfaiiddellijk hun
88